Het Actiefonds:

Lombokstraat 40
1094 AL Amsterdam
The Netherlands

Contact:

+31 (0)20 6279661
info@hetactiefonds.nl

NL 46 TRIO 0338622039

Nieuwsbrief:

De Dag van de Dwangarbeid

Gepubliceerd op 1 mei 2018

(Gast)arbeiders uit de jaren ‘80 en nu, is er werkelijk wat veranderd?

Al sinds het bestaan van de organisatie steunt Het Actiefonds groepen die strijden voor arbeidsrechten. Vandaag de dag strijden we nog steeds tegen ongelijke lonen en discriminatie op de arbeidsmarkt. Zo hielpen we jonge meisjes in Zuid-India opkomen voor een minimumloon en betere arbeidsomstandigheden in hun werk als sigarenrollers. In Indonesië steunen we protesten tijdens de Dag van de Arbeid, voor gelijke lonen en tegen discriminatie op de arbeidsmarkt. Maar niet alleen in het buitenland is dwangarbeid een probleem. 

Update

Recentelijk worden er steeds meer onderzoeken gepubliceerd over arbeidsuitbuiting in ons eigen land, en de resultaten liegen er niet om. Tuinbouw, huishouding, restaurants, haven- en bouwplaatsen maar ook grote bedrijven maken zich schuldig aan uitbuiting, zo blijkt uit onderzoek van De Groene Amsterdammer en Investico. Zo zijn magazijnmedewerkers van de Albert Heijn veelal Oost-Europese, goedkope arbeidskrachten. Zij draaien overuren voor weinig geld en delen kleine kamers zonder verwarming en nauwelijks meubilair. Het internationaal uitzendbureau OTTO werft deze migratiearbeiders voor Albert Heijn uit verschillende delen van Europa waar de werkloosheid onder jongeren groot is; denk aan Roemenië, Bulgarije en ook Spanje. Eenmaal in Nederland aangekomen blijkt het werk voor Albert Heijn toch niet zo rooskleurig. Veel medewerkers vertellen in dit onderzoek over hun ervaringen, bijvoorbeeld hoe basale arbeidsomstandigheden niet worden nagekomen, zoals het recht je ziek te melden zonder het risico te lopen ontslagen te worden, torenhoge huur voor de erbarmelijke huisvesting en hoge normen voor het distributiepersoneel waardoor er een veel te hoge werkdruk ontstaat. Uiteindelijk houden deze ‘flex-arbeiders’ weinig tot niks over aan dit werk. Dit onderwerp, ook wel ‘moderne slavernij’ genoemd, klonk bij de redactie van Het Actiefonds maar al te bekend in de oren.

Verborgen confectie in Amsterdam

Ongeveer twintig jaar geleden voerde Het Actiefonds (toen nog XminY) samen met Stichting Opstand acties tegen moderne slavernij in eigen land. Stichting Opstand werd in 1987 opgericht en was een collectief dat onderzoekt deed naar armoede binnen het kapitalistische systeem. In Amsterdam waren enorm veel migranten-arbeiders het slachtoffer van arbeidsuitbuiting, lage lonen en lange werkdagen bij illegale naaiateliers voor grote confectiehandelaren. Onder leiding van Chris Huinder, toenmalig projectcoördinator bij Het Actiefonds, werd C&A genoemd in de publicatie ‘Kolonievorming in het Westen: hoe armoede georganiseerd wordt’, als één van de grotere Nederlandse kledingmerken die deze naaiateliers gebruikten bij het maken van goedkope kledingstukken. Kort na de publicatie ontving Het Actiefonds brieven van dure advocatenkantoren die C&A vertegenwoordigden en eisten voor verwijdering van de benoeming van C&A in de publicatie. Het Actiefonds had hen immers publiekelijk aan de schandpaal genageld. Dit was het begin van een langdurig moddergevecht in de media, waar de kranten kopten met titels als: ‘C&A wast handen in onschuld’. C&A bleef in ontkenning en dreigde in 1989 zelfs met een proces tegen Stichting Opstand en Het Actiefonds. Zelfs na een onderzoeksrapport van SOMO (Stichting Onderzoek naar Multinationale Ondernemingen) bleef C&A persvoorlichter Paul Remarque volhouden dat C&A onschuldig was en niet verantwoordelijk voor ’19-eeuwse uitbuitingspraktijken’. De feiten weerlegden echter C&A’s beweringen. SOMO onderzocht dat C&A werkt met ‘tussenhandelaars’, waardoor zij niet direct werken met de illegale naaiateliers. Zij dekten zich in door te zeggen dat zij hun tussenhandelaars erop wijzen geen handel te drijven met de illegale naaiateliers. Desalniettemin biedt C&A zulke lage productieprijzen dat de ingehuurde onderneming wel weet dat het alleen maar met de goedkope naaiateliers kan werken.

 

Armoede in een kapitalistisch systeem

“Tevens willen we laten zien dat armoede geen natuurverschijnsel is, dat iemand kan treffen, maar dat armoede op grote schaal georganiseerd wordt. We steken dan ook een beschuldigende vinger uit naar het bedrijfsleven en de overheid, die zwaar medeverantwoordelijk zijn voor de ontstane en nog altijd groeiende armoede” (voorwoord Hans Krikke en Fred Berga – Stichting Opstand)

Tot de  jaren ‘80 was het subsidiëren van binnenlandse sociale bewegingen nog niet veel aan de orde onder ngo’s  en fondsen. Veel geld werd geïnvesteerd in basisgroepen en bevrijdingsbewegingen in ‘derdewereld landen’ . Sinds het begin van Het Actiefonds heeft het een deel van het budget vrijgehouden voor groepen in Nederland. Het steunen van groepen die helemaal geen band had met ontwikkelingslanden werd in die jaren nog niet veel gedaan, we wonen immers is een heel ‘ontwikkeld’ land, toch? Maar Het Actiefonds en Stichting Opstand vonden dat armoede in ons eigen land beter onderzocht moest worden en dat de wereld als een economisch, politiek en sociaal geheel moet worden gezien. Zij spraken nadrukkelijk over de positie van de laagste klasse van de westerse samenleving, zij noemden dit ‘stille armoede’ om dat het ging over de meest onzichtbare en gemarginaliseerde groep binnen onze samenleving.

Deze armoede wordt in stand gehouden en zelfs vergroot door het voortdurende kapitalistische systeem waarin kapitaal wordt gecentraliseerd en productie wordt gedecentraliseerd. Multinationals besteden zoveel mogelijk van hun productie en arbeid uit, waardoor zij alleen de macht over het kapitaal behouden. Zo besteedde C&A hun productie uit aan toeleverende bedrijven voor een zo laag mogelijke prijs waardoor de productiekosten extreem laag gehouden konden worden door de concurrentiedruk. Om deze orders te kunnen leveren voor een lage prijs werken toeleveringsbedrijven met informele bedrijven, ‘sweatshops’. Dit kun je vergelijken met de lage productiekosten van de magazijnen van Albert Heijn waar groepen arbeiders onder leiding van ploegbazen voor een zo laag mogelijke inkomen, in een zo kort mogelijke tijd, zoveel mogelijk moeten doen. In 1988, toen de publicatie van Stichting Opstand en Het Actiefonds verscheen, ging moderne slavernij niet om de productiearbeiders van Albert Heijn, maar om gastarbeiders in Sweatshops in Hackney (Londen) en Amsterdam maar ook over uitbuiting onder schoonmakers op Schiphol.

De informele productie in confectie groeide in de jaren tachtig, in de confectie-industrie in Amsterdam werkten in die tijd zo’n 7.500 mensen. Van deze productie in confectieateliers  was 40 tot 60 procent informele productie, hierover werd dus geen belasting of sociale premies betaald, volgens een onderzoek van Bloeme en Van Geuns van de universiteit van Amsterdam.

“Adnan, die in een van de ateliers als stikker werkt, schetst het geheel zo: “De situatie in de ateliers is slecht, zeer slecht. In een ruimte veelal een huiskamer, staan 10 tot 15 industriële naaimachines. Gemiddeld werken er 10 of 15 mensen, ook kinderen inderdaad. De ouders nemen hun kinderen gewoon mee. Het is er stoffig. Ventilatie ontbreekt. Het loon wordt per week betaald. Een dag werken is 10 uur werken. 12 uur komt ook voor. En als de opdrachten groot zijn en er is haast bij, dan wordt er desnoods 17 uur gewerkt. Overwerk wordt vaak niet uitbetaald. Je krijgt gewoon een vast bedrag. Protesteren helpt niet. Omdat je zo op straat staat. Er is geen organisatie en je loopt voortdurend het risico opgepakt te worden door de politie. Bij de opdrachtgevers zitten grote namen. C&A bijvoorbeeld. Zij weten dondersgoed wat er gebeurt in de ateliers, omdat zij weten welk voordeel zij ermee kunnen doen. Zij spelen ook nog de ateliers tegen elkaar uit. Hoe feller de concurrentie, des te lager de prijzen. En des te hoger de winsten. Maar ook des te slechter het loon en de arbeidsomstandigheden.” (uit: Kolonievorming in het Westen, p. 53)

Van de schandpaal naar de politieke arena

Toen de media én de politiek de aandacht hadden voor het probleem van illegale naaiateliers, kon er nagedacht worden over oplossingen en verbeteringen voor de arbeidsomstandigheden van deze arbeiders. In 1990-91 werd het Solidariteitscomité Illegale Confectie Arbeiders (SKIKA) opgericht die de belangen van de werknemers behartigde SKIKA benaderde Het Actiefonds en samen met Stichting Opstand vormden zij OKIKA. Samen met de Opstand en SKIKA kwam Het Actiefonds met 3 eisen:

  1. Aansprakelijkheid van de opdrachtgevers
  2. minimum maakprijzen
  3. legalisering van illegale arbeiders

Op 3 april 1989 werd er een beleid in de Vakraad aangekondigd waarmee via ‘waarborgverklaringen’ de confectiehandelaren konden bewijzen dat zij de kleren bij legale bedrijven hebben laten maken. Een tweede afspraak kwam met de politie, die de illegale ateliers moest gaan oprollen om vervolgens de arbeiders weer terug te sturen. Vervolgens zou er een opleiding aangeboden worden aan de legale, Nederlandse werkzoekenden om in de confectiebranche te gaan werken.  De werkelijkheid pakte natuurlijk anders uit. Van alle legale studenten wilde de meesten doorstuderen en zeker niet in een confectieatelier gaan werken. Van de 80 mensen die in 1989 in een confectieopleiding zaten, gingen er 12 in een atelier werken. In 1990 waren dit er 8 (uit: NRC, 1991). Twee jaar na dit ‘3 april beleid’ zouden 15 legale atelierhouders het werk moeten overnemen van 3000 illegalen die het werk van 6000 mensen aan het doen waren.

 

In 1993 werd het wetsvoorstel voor ketenaansprakelijkheid met grote instemming ontvangen  in de Tweede en Eerste Kamer. Helaas kwam dit voorstel ook met de al hierboven genoemde repressieve maatregelen (identificatieplicht, opsporingsacties en gegevensuitwisseling) waardoor zo’n 5000 illegale arbeiders op straat kwamen te staan. Het Actiefonds pleitte nog steeds tegen deze extreme maatregelen en voor de legalisering van de arbeiders, immers zouden weinig legale werkloze Nederlanders dit soort werk kunnen overnemen, zoals al was gebleken na het 3 april beleid. Na jarenlang voor grote winsten gezorgd te hebben zouden de arbeiders op straat komen te staan. Het Actiefonds pleitte voor een generaal pardon voor ‘confectie-illegalen’, helaas kwam deze er niet.

Tegen de tijd dat de naaiateliers legale ondernemingen waren geworden, waren er nog maar 30 over en de meeste illegale arbeiders zijn hun heil ergens anders gaan zoeken, in Nederland dan wel in Turkije. Dit laat maar weer zien hoe het vechten tegen uitbuiting binnen het kapitalistische systeem een zware strijd blijft. Ondanks de legalisering van de ondernemingen en verbetering van de arbeidsomstandigheden, is dit ten koste gegaan van enorm veel arbeidskrachten en is de productie verplaatst naar lagelonenlanden. C&A lijkt er zo anno 2018 zonder kleerscheuren vanaf te zijn gekomen.

Dag van de Arbeid

Nu, meer dan twintig jaar later, verschijnen er opnieuw publicaties over moderne slavernij in Nederland. Recent onderzoek van o.a. de Groene Amsterdammer laat zien hoe veel (migranten) arbeiders nog steeds leven onder erbarmelijke arbeidsomstandigheden. Waar het in de jaren ’70 nog ging om gastarbeiders van Turkse of Marokkaanse afkomst, zijn het nu Polen, Roemenen en Bulgaren. Illegalen zijn goedkope arbeidskrachten, over hun rug kunnen vette winsten gemaakt worden. Dit is een strijd waar wij al 50 jaar lang mee bezig zijn en niet zullen opgeven. De Dag van de Arbeid is een goed moment om hierbij stil te staan. Op 1 mei wordt er in Nijmegen samen met de Anarchistische Groep Nijmegen een demonstratie en manifestatie georganiseerd rondom het thema arbeid en de macht van het kapitaal. De macht die zorgt voor ongelijkheid en uitbuiting. Zolang de wereld draait op kapitalistische belangen zal arbeidsuitbuiting een probleem bleven en zullen de acties hiertegen blijven voortduren.

Literatuur

–     Berghege, Max, Marjolein de Boer, Sylvana van den Braak, Sacha Hilhorst & Simone Peek, ‘Onderzoek: hoe slachtoffers van arbeidsuitbuiting hun recht niet halen”, De Groene Amsterdammer (22.3.2018)

–     Stichting Opstand & XminY (1988), ‘Kolonievorming in het Westen : hoe armoede georganiseerd wordt’: XminY, Kleine XminY Studies ; 4.

–     Royen van, Marjon, ‘Malafide mode; Het succes van de illegale naaiateliers’, NRC Handelsblad, 4 mei 1991

–     Dreef, M. E. P. (2004). Politiek, migranten en informele economie. Politieke en bestuurlijke ontwikkelingen ten aanzien van de Amsterdamse confectieateliers, 1980-1997 Amsterdam: IMES\

–     Archief van Het Actiefonds in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

–     Foto’s uit XminY studies – Carolus van Soest

 

Tekst: Lisa Schaeffer